Wat is de standpunt van het jodendom ten aanzien van magie? Wordt magie, volgens de huidige interpretatie van het jodendom, niet als verboden beschouwd?

Antwoord

Beste broeder,

In alle erkende religies is het verboden. In het Oude Testament, dat we nu in onze handen hebben, staat ook dat magie en toverij, die in het Jodendom verboden zijn, verboden zijn. Wicca, sjamanisme, helderziendheid en astrologie zijn verboden en gelijkgesteld aan afgodendienst. (Exodus 22:18; Leviticus 19:26, 31, 20:27; Jesaja 47:8-14; Leviticus 20:6; Zie ook Mishnah…)

De Koran vertelt over het leven, de daden, de diensten, de aanbidding en de vroomheid van vele profeten. Deze verhalen worden ‚qisas‘ genoemd. Bijna al deze verhalen beschrijven de moeilijkheden die de profeten tijdens hun missie ondervonden, en de tirannieke heersers en goddeloze mensen die hen tegenwerkten, de waarheid weigerden te aanvaarden en zichzelf tot god verklaarden of bleven aanbidden. Deze tirannieke heersers en goddeloze mensen, die de waarheid van de profeten en hun profetenchap niet wilden geloven, eisten tegelijkertijd dat de profeten hun profetenchap zouden bewijzen door buitengewone dingen te doen die zij onmogelijk achtten. De almachtige God, die de profeten uit het volk koos om hen te sturen, hielp hen daarbij en stelde hen in staat om veel van wat zij wilden te doen. Deze buitengewone gebeurtenissen worden ‚mu’izah‘ genoemd; goddelijke bewijzen die de profeten als profeten bevestigen. Een profet kan echter niet altijd en in elke moeilijke situatie een wonder verrichten; alleen God kan dat doen, als Hij wil.

Een profeet wordt gedwongen een wonder te verrichten, en als degenen die het vragen, zoals ze vaak doen, zeggen: „Laat ons een wonder zien!“, en toch niet geloven, dan treft hen dit lot en, zoals vaak gebeurt, volgt er straf en vernietiging. Maar vaak staat God toe dat een wonder wordt verricht, zodat degenen die werkelijk willen geloven, kunnen geloven, en om de hoogmoedige, onrechtvaardige en ongelovige die de profeet verachten, te overtuigen. Als degenen die om een wonder vragen, ondanks alles niet geloven, dan vernietigt God dat volk. Een deel van de Israëlieten, en de volkeren van ‚Ad, Thamud en Lot zijn daar enkele voorbeelden van.


WIJGERIJ IN DE TIJD VAN MOSES

Het eerste deel van het verhaal in de Koran over de gebeurtenis tussen Mozes (vrede zij met hem) en de tovenaars speelt zich af in het paleis van Farao. Vervolgens verplaatst het zich naar de openbare pleinen. De aanleiding hiervoor is de boodschap die God aan Mozes (vrede zij met hem) heeft gegeven om de onderdrukking van zijn volk te beëindigen, de onrechtvaardigheid, tirannie en dwang die Farao als vanzelfsprekend beschouwde en zichzelf als god beschouwde. Mozes (vrede zij met hem), als profeet gezonden tot de kinderen van Israël, wilde zijn plicht doen om de ellende en het lijden van zijn volk te stoppen. Dit verhaal wordt overgeleverd als een gebeurtenis die Farao, die ondanks herhaalde boodschappen van Mozes (vrede zij met hem) niet wilde geloven, zelf had georganiseerd. Volgens deze overlevering zou Farao Mozes (vrede zij met hem) testen om te bepalen of hij werkelijk een profeet was en geloven. Dit was de belofte die hij hem had gedaan. Daarom vroeg hij hem om een wonder te laten zien. God gaf Mozes (vrede zij met hem) en zijn broer Aäron (vrede zij met hem) wonderen en zond ze naar hem toe, en…

(1)

Zo luidt de opdracht. De twee broers en de twee profeten vertrekken en bereiken Farao. Laten we de rest volgen zoals die in de Koran beschreven staat:

„Daarna stuurden Wij Mozes met Onze wonderen naar Farao en zijn volk, maar zij ontkenden die wonderen. Zie nu het einde van de boosdoeners!“

„Musa zei:

(Farao) zei:

Toen wierp Mozes zijn staf op de grond, en die veranderde onmiddellijk in een draak! En hij haalde zijn hand (uit zijn mouw) tevoorschijn, en die zag er voor de toeschouwers plotseling wit uit. De voorstenen van Farao’s volk zeiden: „Dit is een zeer bedreven tovenaar! Hij wil jullie uit jullie land verdrijven. Wat zullen we doen?“ Ze antwoordden: „Laat hem en zijn broer komen, en stuur boodschappers naar de steden om alle bedreven tovenaars bij je te brengen.“

„De tovenaars kwamen bij Farao en zeiden: ‘Wij zullen u zeker tot degenen behoren die u dichtbij zijn.’ Farao antwoordde: ‘Ja, en u zult zeker tot mijn naasten behoren.’ Toen de tovenaars hun toverspreuken uitspraken, verblufden ze de ogen van de mensen, verbaasden ze hen en toonden ze een grote toverdaad. Toen verriepen Wij tot Mozes: ‘Uw toverspreuken zullen de toverspreuken van de tovenaars vernietigen.’ En zie, de toverspreuken van de tovenaars werden vernietigd en de toverspreuken van Mozes werden groot.“

„Zo werd de waarheid duidelijk en wat zij hadden bedacht, ging verloren. Zo werden Farao en zijn volk daar verslagen en vernederd teruggebracht. De tovenaars daarentegen wierpen zich neer en zeiden: ‘Wij geloven in de Heer van de wereld en de Heer van Mozes en Harun.’ Farao zei: ‘Gelooft gij in Hem, nadat Ik jullie al heb verteld dat jullie mijn toestemming moeten vragen? Maar jullie zijn de hoofden van jullie ketterij, en jullie zullen nog veel meer te horen krijgen.’ En zij zeiden: ‘Wij zullen de straf van onze Heer ontvangen, omdat wij in de tekenen van onze Heer geloven, en wij zullen niet vernederd worden. Onze Heer, geef ons geduld, en neem ons als moslims ter dood.’ (2)“

Vervolgens doet Farao wat elke tiran doet: hij dreigt met geweld tegen Mozes (vrede zij met hem) en zijn volgelingen, en voert zijn dreigingen uit. Maar hij kan hen en vele anderen niet beletten om magie van de waarheid te onderscheiden en te geloven. Hijzelf en een deel van zijn aanhangers echter,

(3)

zeiden ze en beschouwden het als een wonder, denkend dat ze verbluft waren door de wonderen en dat ze niet zouden geloven. Toen stuurde de Almachtige God een aardbeving over hen, (4) en ze zeiden: „En toen was er een hevige aardbeving en vielen ze flauw.“ (5) Mozes (vrede zij met hem) smeekte God en deze ramp werd weggenomen.

Mozes (vrede zij met hem) vertrekt met zijn volgelingen ’s nachts uit Egypte en bereikt de Rode Zee. Farao en zijn leger, die hem achtervolgen om hem te doden, komen aan. Terwijl ze hem willen grijpen, beveelt God Mozes zijn staf in de zee te slaan. De zee splitst zich en Mozes en zijn volgelingen passeren. Degenen die eerder beweerden dat Mozes‘ daden met de staf magie waren, proberen dezelfde weg te volgen, maar de zee sluit zich weer en ze verdrinken allemaal. Farao, die nu de waarheid inziet, wil geloven, maar krijgt geen kans meer. (6)

De staf van Mozes (vrede zij met hem) staat voor veel en neemt vele vormen aan. Soms verandert hij in een draak, soms rust hij erop, soms haalt hij bladeren van bomen voor zijn vee, soms is hij een licht dat de weg wijst, soms brengt hij water tevoorschijn, soms splijt hij de zee. Wanneer hij hem in zijn schoot steekt en weer eruit haalt, neemt hij een lichtgevende vorm aan en verspreidt hij licht. De staf is echter bijna overal het onderwerp van gesprek. Natuurlijk moet men niet verwachten dat zo’n wonderbaarlijke kracht in de staf zelf schuilt. Er was een kracht achter, en deze dingen gebeurden met Zijn bevel en toestemming.(7)

Bijna al zijn wonderen van Mozes (vrede zij met hem) waren van deze aard. Dat wil zeggen, ze onthulden de machteloosheid van de tovenaars. Want elke profeet werd in zijn tijd uitgerust en ondersteund met de meest geldige wetenschap, cultuur en kunst, en met de strijdmethoden om de sociale gebeurtenissen van die tijd aan te pakken. Omdat tovenarij in de tijd van Mozes (vrede zij met hem) erg populair was, waren de meeste van zijn wonderen in die richting gericht. Met de wonderen die hij liet zien, maakte Mozes (vrede zij met hem) de toverijen van de tovenaars ongeldig en dwong hij hen toe te geven aan hun machteloosheid tegenover het wonder, en dat deze dingen niet met toverij of magie gedaan konden worden. Zoals hierboven te zien is, erkenden zij hun machteloosheid en verklaarden zij dat zij in de Heer van Mozes (vrede zij met hem) en Aäron (vrede zij met hem) geloofden en dat zij niet bang waren voor de slechte gevolgen die hen zouden overkomen.


WIJZEIS IN DE TIJD VAN KONING SOLOMON

Volgens vers 102 van Soera Al-Baqarah was toverij in de tijd van Salomo (vrede zij met hem) wijdverbreid, en de tovenaars vielen door hun toverij in ongeloof. Ze beschuldigden Salomo (vrede zij met hem) ten onrechte van toverij om hun eigen toverij en tovenaarschap te rechtvaardigen. De beschuldigingen en leugens dat Salomo (vrede zij met hem) zijn rijk, zijn koninkrijk, zijn regering en zijn heerschappij door toverij uitoefende, worden in de Koran weerlegd. God, die Salomo (vrede zij met hem) als profeet heeft aangesteld, verdedigt hem en verklaart dat hun daden hen in ongeloof hebben gebracht. Het vers benadrukt ook dat degenen die zich bezighouden met de ergste vormen van toverij, die echtparen scheiden, het gezin verzwakken en onzedelijkheid en immoraliteit aanwakkeren, ongelovigen zijn.

De beschuldiging die de tovenaars aan het adres van Salomo (vrede zij met hem) hebben geuit, is een beschuldiging die aan alle profeten is toegeschreven: Deze leugen is niet alleen aan onze Profeet (vrede zij met hem) maar aan alle profeten ten aanzien gebracht. De logica is dezelfde. De logica van de ongelovige werkt niet met dingen die hij niet begrijpt; hij beschuldigt en ontkent onmiddellijk. Hij denkt dat hij zo uit de situatie ontsnapt. Dat Salomo (vrede zij met hem) de taal van de vogels kende en met hen sprak, dat hij een groot leger van mensen, djinn en vogels vormde om zijn rijk te besturen, dat hij de wind onder controle had (hoewel gezegd wordt dat het niet alle winden waren, maar één wind), omdat alle winden ten goede komen aan andere schepselen en daarom niet zo onder controle zouden moeten zijn, dat hij met deze wind in één dag een afstand van twee maanden reiste, dat wil zeggen, heen en terug vloog, dus met deze wind 900 km heen en 900 km terug, in totaal 1800 km aflegde, dat hij via djinn en andere boodschappers wist wat er in zijn rijk gebeurde, dat hij vizieren had die objecten uit verre plaatsen konden verplaatsen, en dat hij, volgens de bekende overlevering van Ibn Abbas, Asaf ibn Barhia, een geleerde die de kunst van het transport bezat, als vizier had die het troon van Belqis bracht, dat hij ifrieten, de meest kwaadaardige demonen, in dienst had, dat hij met mieren sprak, dat hij geboeide duikende demonen in dienst had die schatten uit de ondergrond en parels en koraal uit de zee haalden, en nog veel meer beschuldigingen zijn geuit, en dat hij dit met behulp van magie deed.

De duivels, die beweren dat dit allemaal in boeken staat, veroorzaken, zoals hieronder zal blijken, zelfs paniek door te zeggen dat ze dit kunnen bewijzen. Tijdens het koningschap van Salomo (vrede zij met hem) ontstaat er onenigheid. De moraal van Salomo (vrede zij met hem) wordt ondermijnd door roddels, en doordat hij gedeeltelijk met zijn eigen zaken bezig is en een lijk op zijn tafel wordt gelegd, wordt hij op de proef gesteld. Zijn koningschap wordt tijdelijk geschaad totdat hij zich herstelt, zich bewust wordt van de situatie en zijn band met God opnieuw versterkt. Maar daarna, sterker dan ooit tevoren, met de hulp en genade van God, en door gebruik te maken van zijn kennis en wijsheid, onderdrukt hij de onenigheid, herovert hij zijn rijk en koningschap en overwint hij de duivels en degenen die duivels werk doen. Zo worden de duivels, die de paniek veroorzaakten, zoals altijd, opnieuw verslagen door de overwinning van het recht. Omdat ze dit niet kunnen verdragen, en als gevolg van hun slechte karakter, blijven ze, zoals altijd, leugens en beschuldigingen over Salomo (vrede zij met hem) verspreiden en de mensen misleiden. Dit alles in antwoord op de vragen en beschuldigingen…

Dit omvat zowel de duivels en boze geesten, de zogenaamde verborgen duivels, als de duivels onder de mensen. Want de werken van de verborgen duivels manifesteren zich ook via de duivels onder de mensen, en de duivels onder de mensen beweren hun daden met behulp van de boze geesten, die ze hebben leren kennen en van wie ze hun duivelse praktijken hebben geleerd. Volgens de overleveringen van veel taalkundigen:

Toen er in het rijk van Salomo (vrede zij met hem) onrust ontstond en hij zijn regering verloor, waren de menselijke en demonische demonen zeer talrijk geworden en de goddeloosheid was vergevorderd. De demonen die de onrust veroorzaakten en later door Salomo (vrede zij met hem) werden verslagen en aan hem onderworpen, worden in de Soera Sad in drie afzonderlijke groepen genoemd. Dit betekent dat er onder hen ook bedriegers en listige kunstenaars waren.

Deze demonen, ver van de bron van openbaring, verkrijgen via spionage informatie over gebeurtenissen in het heden en de toekomst. Ze mengen honderden leugens en onzin in deze informatie en proberen deze stiekem te verspreiden. Ze kiezen waarzeggers als instrumenten en beïnvloeden hen met allerlei suggesties. Naarmate sommige voorspellingen van deze demonen uitkomen, vertrouwen de waarzeggers hen, maar tegelijkertijd verspreiden ze duizenden leugens en bedrog. Deze waarzeggers zetten deze informatie op schrift, schrijven er boeken over. Ze creëren allerlei boeken over het oproepen van geesten, het veroveren van harten door magie en toverspreuken. Tegelijkertijd verspreiden ze legenden, sprookjes, leugens en bedrog, vergelijkbaar met nieuws, over gebeurtenissen uit het verleden en de toekomst. Ze verdraaien gebeurtenissen en waarheden, verspreiden bijgeloof om de gevoelens en gedachten van de bevolking op verkeerde wegen te leiden, en mengen hierbij enkele wetenschappelijke feiten en wijze woorden. De zaken werden op een zeer slechte manier misbruikt. Op deze manier werden bepaalde overtuigingen algemeen aanvaard. Door de leugens en het bedrog van deze demonen ontstond er ook verdeeldheid.

Het koningschap en de staat van Salomo (vrede zij met hem) waren voor een tijd uit zijn handen geraakt. Uiteindelijk, met de hulp en toestemming van God, overwon Salomo (vrede zij met hem) hen en veroverde hij hen. Hij bracht ze volledig onder zijn gezag en gebruikte ze voor diverse diensten. Toen verzamelde hij al deze boeken en liet hij ze in een schatkamer onder zijn troon opsluiten. Na de dood van Salomo (vrede zij met hem), toen de geleerden die de waarheid kenden waren overleden, verscheen een duivel in menselijke gedaante;

zei hij, en wees de plek aan waar de boeken verborgen zaten. Ze openden die plek en vonden inderdaad veel boeken. Die boeken waren boeken over magie en legenden. Hierop begonnen leugens en laster te worden verspreid.

Volgens de overlevering van andere exegeten zijn deze boeken na de dood van Salomo (vrede zij met hem) samengesteld en daar geplaatst, en zijn er op veel van hen zijn naam geschreven en valse handtekeningen geplaatst, alsof het zijn werk was, en ze zijn met bedrog en list vermenigvuldigd en gepubliceerd.

(Al-Baqara, 2/102)

De aya wijst op al deze duivelse praktijken. Slechts toverij en goocheltrucs waren onder de Israëlieten bekend, al sinds de tijd in Egypte. Maar deze keer nam de situatie een totaal andere wending: enerzijds werden politieke en sociale intriges gebruikt tegen de staat van Salomo (vrede zij met hem), anderzijds werd beweerd dat hij de wereld onder zijn heerschappij bracht dankzij zijn toverkunsten, en zo werd toverij in zijn naam gepromoot. Zelfs zozeer dat latere Israëlieten hem niet als een profeet, maar als een zeer goede tovenaar zagen. Daarom aarzelden de Israëlieten, vooral na het verlies van hun staat, niet om deze soort propaganda te verspreiden en te promoten onder andere volkeren, en zich te wijden aan toverij als een vaardigheid. Toen de laatste profeet, Mohammed (vrede zij met hem), verscheen zoals voorspeld in de Thora, en de oorspronkelijke kennis en principes van de Thora aan de orde stelde, begonnen ze hem te bestrijden. Ze zeiden: „Hij is een tovenaar!“ en werden vijandig tegenover Gabriël (vrede zij met hem). Ze verwaarloosden de Thora volledig en kozen de weg van toverij en leugens, en beschuldigden hem van deze duivelse daden. Volgens hen moest Salomo (vrede zij met hem) – God verhoede – een ongelovige zijn. Want het is onbetwistbaar dat toverij van deze mate ongeloof is. Maar Salomo was geen ongelovige, maar de duivels die hem voor en na tovenaar uitmaakten, waren ongelovigen, die mensen afleiden door hen toverij te leren en te onderwijzen.” (Hamdi Yazır, Hak Dini, I / 365-366.)

Het breekt de band van geloof tussen de mens en God. Het is onmogelijk dat een profeet een ongelovige is. Een ongelovige kan immers geen profeet zijn. Een profeet is iemand die zich onvoorwaardelijk aan God onderwerpt. Profeet hebben geen behoefte aan magie, toverij of wonderen. Want alles wat ze nodig hebben om te overtuigen, te heersen en te regeren, wordt hen door God, indien Hij het wil, via wonderen geschonken. Het is dus onmogelijk dat zij zich tot zoiets zouden wenden. Het is echter wel bekend dat duivels en ongelovigen die hun hulp zoeken, door de geschiedenis heen alle mogelijke schandelijke middelen hebben gebruikt om mensen te scheiden en de weg naar het geloof te blokkeren. God heeft hierover overigens zelf duidelijkheid verschaft en zijn profeet verdedigd door te verklaren dat hij geen ongelovige was.

Het is niet zo dat tovenaars en toverij verdwenen zijn. Volgens de uitspraken van de Profeet Mohammed (vrede zij met hem) zullen er altijd ongelovigen zijn, en dus zullen er altijd tovenaars en mensen zijn die door toverij in ongeloof vallen. Sommigen denken dat ze bepaalde lagere geesten, de slechte djinns, gebruiken, maar in werkelijkheid worden zij door die djinns gebruikt. Anderen zullen het op andere manieren blijven doen. Toever, toverij en toverij zullen voortbestaan dankzij de inspanningen van de mens, die vaak nieuwsgierig is naar geheime kennis en mysterieuze zaken. De jarenlange graafwerkzaamheden onder de Al-Aqsa moskee, die de publieke opinie en de islamitische wereld behoorlijk verontrustten, zouden bijvoorbeeld dit doel hebben nagestreefd. Volgens de bewering zouden de zegel van Salomo (vrede zij met hem), samen met de bovengenoemde kennis en boeken, in een kist zijn begraven onder de Al-Aqsa moskee. De graafwerkzaamheden, voorgeschoten als „uitbreidings- en restauratiewerken“, zouden erop gericht zijn geweest om deze kist te bergen, die voor tovenaars van groot belang is. Hoewel toverij in het jodendom en het christendom religieus verboden is, is het nog steeds zo dat men achter dergelijke zaken aanjagt (als deze beweringen waar zijn). Het graven onder de gezegende moskee, die vele profeten heeft gediend en door Salomo (vrede zij met hem) is gebouwd, een profiet uit hun stamboom, en waar Mohammed (vrede zij met hem) de trap naar de hemel heeft beklommen, is een zeer trieste gebeurtenis.

Men zegt dat de toverijen die tovenaars verrichten met de ring en het gebed dat ze erbij gebruiken, en met de teksten en „Vefk“s die ze op die ring zouden hebben, zeer krachtig zijn. Daarom kan men zeggen dat ze achter die ring aan zitten. Maar volgens ons is dat onmogelijk. Zelfs als het waar zou zijn en de echte ring en boeken zouden bestaan, zouden de beheersing van demonen en geesten nog steeds niet mogelijk zijn. Want Salomo (vrede zij met hem) was een profeet. En zijn gebed tot God was:

“Mijn Heer! Vergeef mij en schenk mij een rijkdom die niemand na mij zal bereiken. Gij bent immers de Vergevensgezinde.” (Sad, 38:35)

En omdat God (swt) zijn gebed verhoorde, zal niemand zijn succes ooit kunnen evenaren, noch de mogelijkheden en macht die hij bezat. Bovendien, de duivels, de eeuwige vijanden van de mensheid, gehoorzaamden hem ook niet vrijwillig. Ze waren in ketenen en boeien gebonden en gehoorzaamden hem tegen hun wil. Zouden zij, die de profeet tegen hun wil gehoorzaamden, ooit vrijwillig aan gewone mensen gehoorzaam zijn? Zelfs als ze iets voor mensen zouden doen, zouden ze dat dan goedkoop aanbieden? Zoals Marlow en Goethe in hun werken beschreven, zouden ze iets aan mensen geven zonder hun ziel, geloof, overtuiging en moraal te nemen? De tovenaars die beweren dat geesten of ongelovige geesten hen dienen, doen niets anders dan als hun advocaat optreden!

(1) zie ook: As-Sjo’ara, 26/16; Ta-Ha, 20/42, 43, 44; An-Nazi’at, 79/17.

(2) Al-A’raf, 7/103-126. Vergelijk: Yunus, 10/75-88; Vergelijk: Ta-Ha, 20/56-73; Ash-Shu’ara, 26/27-50; An-Naml, 27/12-14;

(3) Al-A’raf, 7/132; vergelijk: Yunus, 10/76; An-Naml, 27/13-14.

(4) A’raf, 7/133; Vergelijk: Kasas, 28/32.

(5) Al-A’raf, 7/155.

(6) Zie ook: As-Sjo’ara, 26/60-66; An-Naml, 27/10.

(7) zie Al-A’raf, 7/16; Ta-Ha, 20/17-22; Al-Qasas, 28/31-32.


Met vrede en gebed…

Islam in vraag en antwoord

Laatste Vragen

Vraag Van De Dag