Waarom worden er, ondanks de Koranvers „Jij kunt de doden in de graven niet horen“, nog steeds gebeden en groeten aan de doden in de graven gericht?

Vraagdetails

– Waarom worden er nog steeds begroetingen en aanmoedigingen aan de doden gericht, ondanks het vers: „Jij kunt de doden niet horen laten spreken“? – Als de hadiths over het begroeten en aanmoedigen van de doden authentiek zijn, hoe kunnen we dan de tegenstrijd tussen dit vers en de hadiths oplossen?

Antwoord

Beste broeder,

De Koran en de Hadith geven gedetailleerde informatie over de toestand van de overledene vanaf het moment van de dood. Degenen die de enige schepper van het universum kennen en goede daden verrichten, zullen vanaf het moment van hun dood in hoge rangen verkeren.

(illiyyin),

dat zij nooit angst en verdriet zullen kennen; terwijl ongelovigen en tirannen een gevangenisstrafe zullen ondergaan waarin ze zwaar gestraft zullen worden.

(siccin)

is uitgesproken.

De aya die beschrijft dat Farao en zijn volgelingen ’s ochtends en ’s avonds in de hel zullen worden geschaald, beschrijft de toestand van ongelovigen, tirannen en huichelaars na de dood. De gelovigen daarentegen…


„waar het hart naar verlangt en het oog van geniet“

dus

met zijn materiële zintuigen en spirituele gevoelens


Ze zullen een leven leiden waarin ze zullen profiteren van de manifestatie van goddelijke genade.



Of een overledene nog contact heeft met het aardse leven, hangt samen met zijn of haar toestand. Uit overleveringen blijkt dat ongelovigen in het hiernamaals met hun eigen straf bezig zullen zijn; de Profeet heeft zelfs verklaard dat hij het geluid van sommigen hoorde die in het graf werden gestraft, en dat iedereen behalve mensen en geesten dit geluid hoorde.

(Bukhari, Cenaiz 66, 85; zie ook Muslim, Cennet, 17; Nasaï, Cenaiz, 115)

Dit toont de ernst van de straf die hen wordt opgelegd. Daarom zullen ze niet in staat zijn om contact te maken met mensen. De gelovigen daarentegen zullen zowel fysiek als geestelijk tot ontwikkeling komen,



waar de graven zullen worden vergroot en verlicht, en waar een tuin zal worden aangelegd die een paradijs zal lijken.



zodat ze contact met de wereld kunnen blijven houden.

Op deze manier

„onze geestelijke gaven“

(groetjes, de zegeningen die voortkomen uit het reciteren van de verzen)

het gaat naar hen, en hun gezegende zegeningen komen bij ons terecht.“

(Woorden, 29e Woord, blz. 698.)



Denk niet dat degenen die zijn gesneuveld in het pad van Allah dood zijn! Integendeel, zij leven en ontvangen hun voorziening bij hun Heer.

met het vers (Âl-i İmran 169)

„O gelovigen en inwoners van het land van de moslims, vrede zij met u.“

De hadith (Müslim, Cenâiz, 104; Ibn Mâce, Cenâiz, 36) benadrukt dit aspect van het leven van gelovigen in het hiernamaals.



„De levenden en de doden zijn niet gelijk. God laat het horen aan wie Hij wil. Jij kunt de doden in de graven niet laten horen!“

Vers 22 van Soera Fatir (35:22) beschrijft de situatie van de ongelovigen. Zoals hun oren in deze wereld doof zijn geworden voor de waarheid en hun ogen blind voor de waarheid in de duisternis van ongeloof, zo zullen zij in het hiernamaals geen tijd hebben om iets te horen of te begrijpen, omdat zij met hun straf bezig zullen zijn.

De geleerden zijn het er niet over eens of de overledene na het begraven en het voltooien van de begrafenis rituelen nog tot de overledene gesproken mag worden. Sommigen beweren dat de overledene na het begraven de levenden niet meer kan horen en dat het dus geen zin heeft om tot hem te spreken (1). Anderen beweren dat de overledene in het graf de levenden wel kan horen, maar dat de levenden de overledene niet kunnen horen, en dat het daarom wel tot hem gesproken mag worden. Zij noemen het voorbeeld van de Profeet Mohammed (vrede zij met hem) die tot de mensen van Ahl-i Kalib sprak in Badr, als bewijs dat de overledenen de levenden kunnen horen wanneer God dat wil (2).


Imam Abu Hanifa daarentegen,

Hij heeft gezegd dat het geven van advies noch geboden noch verboden is, en dat mensen vrij zijn om na de begrafenis wel of geen advies te geven (3).


Imam Shafi’i daarentegen

Hij zegt dat het aanbevolen is om na de begrafenis de overledene te troosten. Imam Ahmad ibn Hanbal is het met de Shafi’i-school van mening. De Shafi’i’s die troost na de begrafenis aanbevelen, gebruiken als bewijs hadiths over de geluiden van de voetstappen van de nabestaanden die weggingen, die de overledene in het graf hoorde (4), en hadiths over de stemmen van de polytheïsten die in Badr werden gedood, die de Profeet hoorde (5).


Imaam Maalik,


„Leer uw stervenden de woorden ‚La ilaha illallah‘ (Er is geen god dan Allah) te zeggen.“

(6)

in de hadith

„de doden“

den,



„patiënten in de doodsbenen“

Hij verklaart dat het niet de bedoeling is om de overledene te beïnvloeden, en dat het geven van suggesties aan de overledene na de begrafenis af te raden is, omdat er geen authentieke overlevering over bestaat. (7)

Hoewel het al dan niet geven van toespraken omstreden is, zijn er overleveringen die stellen dat degenen in het graf de toespraak kunnen horen.

Na de Slag bij Badr werden de doden van de stam Koerajs in een put geworpen. De Profeet sprak hen toe en zei:


„O zo en zo, zoon van zo en zo, en zo en zo, zoon van zo en zo! Hebben jullie de beloften van Allah en Zijn Boodschapper waargemaakt gezien? Ik heb de beloften van Allah waargemaakt gezien.“

zei hij. Hazrat Omar:


„O, Boodschapper van Allah! Hoe spreek je de onbezielde lichamen toe?“

Toen hij dat vroeg, antwoordde de Profeet:


„Jullie kunnen wat ik zeg niet beter horen dan zij. Alleen, zij kunnen geen antwoord geven.“


(Muislim, Paradijs, 76, 77)

zei hij.

Toen de Profeet langs een graf liep, zei hij tegen de mensen om hem heen:

„Vrede zij met u, inwoners van het land der gelovigen!“

en heeft bevolen dat ze elkaar zo moesten begroeten.

(Müslim, Cenaiz, 102; Abu Dawud, Cenaiz, 79; Nasa’i, Taharet, 109; Ibn Majah, Cenaiz, 36, Zühd, 36; Muwatta‘, Taharet, 28)

Aangezien de groet alleen aan degene die hem begrijpt wordt gegeven, betekent dit dat de doden degenen die hen bezoeken herkennen. Ibn Qayyim al-Jawziyya, bekend als een van de meest gedetailleerde geleerden, vertelt ook over de vreugde die de doden voelen bij de bezoeken en gebeden op vrijdag en zaterdag, en over de goede daden van hun kinderen. (Ibn Qayyim al-Jawziyya, Kitâbu’r-Ruh, 10)

De verzen in Soera Fatir over het feit dat degenen in de graven niet kunnen horen, worden, samen met de voorgaande verzen, geïnterpreteerd als een vergelijking van ongelovigen met de doden.


„De blinde en de ziende, de duisternis en het licht, de schaduw en de hitte zijn niet gelijk. De levenden en de doden zijn ook niet gelijk. God laat het horen aan wie Hij wil. Jij kunt degenen in de graven niet laten horen.“


(Fatir, 35/19-22)

In het licht van de voorgaande verzen, en volgens de algemene mening van de exegeten, vertegenwoordigen de positieve voorbeelden in deze vergelijking de waarheid, het geloof, de gelovigen en de schoonheden die zij zullen bereiken; de negatieve voorbeelden daarentegen vertegenwoordigen de leugen, de ontkenning, de ontkenners en hun slechte lot. De interpretaties hierover kunnen als volgt worden samengevat:


De weg die de gelovige bewandelt is stevig, zijn horizon en inzicht zijn breed, zijn intentie en wil zijn sterk, en wat hij doet is blijvend en nuttig; de ongelovige daarentegen is niet anders dan de dood, zijn inzicht is geblokkeerd, zijn hart is verduisterd, en wat hij doet heeft geen betekenis en is tevergeefs.

(8)


Razi

Hij verklaart deze voorbeelden als volgt:

„Die ziet“

het woord gelovige,

„blind“

het woord kâfir,

„helderheid“

het geloof,

„duisternissen“

de godslastering,

„schaduw“

comfort en rust,

„heet“

de benauwdheid en de brandende hitte,

„de levenden“

de gelovigen,

„de doden“

Het wordt gebruikt om ongelovigen te beschrijven (9). Dat wil zeggen, wat betreft het onvermogen om te profiteren van wat ze horen en het niet accepteren, bevinden ze zich in dezelfde situatie als degenen in het graf.

Hier kan de toestand van de ongelovigen worden begrepen als een levenloze, onbewuste staat, waarin ze niets voelen of horen, net zoals de lichamen in de graven de mens niet kunnen horen; de ongelovigen horen jouw oproep, o Profeet, niet vanwege de duisternis van hun ongeloof.

Aangezien de geesten in de berzakh-wereld een band hebben met hun graven, wordt begrepen dat de groet en aanspreekvorm niet aan het lichaam, maar aan de geest zijn gericht.



Voetnoten:

1. Degenen die beweren dat de doden de levenden niet kunnen horen, noemen als bewijs de volgende verzen: „(O, boodschapper) jij kunt (de oproep) niet aan de doden kenbaar maken…“ (Rûm, 30/52) en „…Jij kunt degenen in de graven niet laten horen.“ (Fâtir, 35/22). Zij beschouwen de toespraak van de Profeet (vrede zij met hem) tot de mensen van de hartstocht in Bedr ook als een preek en vermaning aan zijn metgezellen. (el-Hapruti, Abdullâtif, Tekmile-i Tenkihu’l-Kelâm, blz. 145, Istanbul).

2. el-Harputi, 145-146, Istanboel 1332; Ibnü’l-Hümâm, I, 446-447.

3. el-Ceziri, el-Fıkhu Ale’l-Mezâhibil-Erba’a, I, blz. 501. Beiroet, 1972.

4. Boekhari, Cenaiz, 68; Muslim, Cennet, 70-72.

5. Boekhari, Meğazi, 8; Muslim, Paradijs, 76-77.

6. Muslim, Sahih, Cenâiz. l, c. II, blz. 631.

7. el-Ceziri, el-Fıkhu Ale’l-Mezâhibil-Erba’a, I, blz. 501. Beiroet, 1972.

8. Taberi, Tafsir, XXII, 128-129.

9. Razi, Tafsir, XXVI, 16.


Met vrede en gebed…

Islam in vraag en antwoord

Schreibe einen Kommentar

Laatste Vragen

Vraag Van De Dag