Volgens een hadith die stelt dat iemand die overspel pleegt ongelovig is, sterft iemand die overspel pleegt dan ook ongelovig? Verliest men dus zijn geloof tijdens het plegen van overspel?

Vraagdetails

„Wanneer iemand overspel pleegt, verlaat het geloof hem en zweeft als een wolk boven zijn hoofd. Wanneer hij van het overspel afstapt, keert het geloof terug.“ Volgens deze overlevering sterft iemand die overspel pleegt en sterft, dan als ongelovige?

Antwoord

Beste broeder,

De Profeet (vrede zij met hem) zei:


„Een overspelige zal niet als gelovige overspel plegen, een dief zal niet als gelovige stelen, een dronkaard zal niet als gelovige drinken, en iemand die iets van waarde bezit, iets dat mensen zo waarderen dat ze hun ogen naar hem opheffen, zal dat niet als gelovige plunderen.“




[Bukhari, Mezalim 30, Eşribe 1, Hudud 1, 20; Muslim, Iman 100, (57); Abu Dawud, Sunnat 16, (4689); Tirmidhi, Iman 11, (2627); Nasa’i, Sarık 1, (8, 64)]

De Profeet (vrede zij met hem) zei ook:


„Wanneer iemand overspel pleegt, verlaat het geloof hem en zweeft het als een wolk boven zijn hoofd. Wanneer hij van het overspel afstapt, keert het geloof naar hem terug.“

(Tirmidhi voegde hieraan toe: „Er is een overlevering dat Abu Ja’far al-Baqir, Mohammed ibn Ali, zei: ‚Hierin ligt de overgang van ongeloof naar de islam.'“)

[Abu Dawud, Sunnah 16, (4690); Tirmidhi, Iman 11, (2627)]

Deze en soortgelijke hadiths geven aan dat iemand die grote zonden begaat, niet ongelovig wordt, maar dat hij geen volmaakt geloof heeft. Zonden beïnvloeden namelijk niet de essentie van het geloof, maar wel de volmaaktheid ervan. De Profeet (vrede zij met hem) heeft dit ook in de bovengenoemde hadiths aangegeven.

Geloof en daden zijn geen onderdelen die samen een geheel vormen, maar afzonderlijke zaken. Want in de Koran staat:


„Degenen die geloven en goede werken verrichten, die de gebeden verrichten en de zakaat geven, hun beloning is bij hun Heer. Zij zullen geen angst kennen en geen verdriet.“

(Al-Baqara, 2/277)

is gezegd dat daden aan geloof worden toegeschreven. Volgens de Arabische grammatica kunnen alleen dingen met een aparte betekenis aan elkaar worden toegeschreven. Om het duidelijker te zeggen: als daden een onderdeel van geloof zouden zijn…

„de gelovigen“

na de uitspraak

„degenen die goed werk leveren“

zou niet gezegd hoeven worden.

Geloof en daden zijn afzonderlijke zaken, maar er bestaat een zeer nauwe relatie tussen beiden. God is alleen tevreden met volwassen gelovigen. Om een volwassen gelovige te zijn, volstaat het niet alleen te geloven. Naast geloof zijn aanbidding en goede karakter nodig. Ongetwijfeld is aanbidding een uiting van geloof. Alleen zeggen dat je gelooft is niet genoeg. Aanbidding is noodzakelijk om te voorkomen dat het licht van het geloof in het hart dooft. Bij wie niet aanbidt, zwakt het geloof in het hart geleidelijk af en, God verhoede, kan het op een dag helemaal verdwijnen. Dit is een enorm verlies voor de mens. Een hart waar het licht van het geloof is uitgedoofd, is meer een last dan een zegen.

Als geloof en daden los van elkaar staan, dan rijst de volgende vraag:

Hoe beïnvloedt het niet verrichten van verplichte gebeden en het plegen van grote zonden die Allah verboden heeft, het geloof?

Met andere woorden

Verliest iemand zijn geloof als hij de verplichte gebeden niet uitvoert en zware zonden begaat?

Hoewel er verschillende meningen over bestaan, is de mening van de Ahl-i Sunnet dat het niet verrichten van verplichte gebeden en het plegen van grote zonden iemand niet uit de religie stelt, maar hem tot een zondaar maakt. Uit de religie treden is anders dan zondaar zijn. Zoals Abu Zar (ra), een van de Sahaba, zei:

„Ik ben naar de Profeet gegaan. Hij sliep en droeg een wit gewaad. Ik ging weg, en kwam later terug, en hij was wakker geworden en zei toen:



Er is geen enkele dienaar die de woorden „La ilaha illallah“ (er is geen god dan Allah) heeft uitgesproken en er ook op is gestorven, die niet in de hemel zal komen.

zei hij. Ik:



Zelfs als hij overspel pleegt of steelt?

, zei ik. De Profeet zei:



Ja, hij zal binnenkomen, zelfs als hij overspel pleegt of steelt.

zei hij. Ik:


– Zelfs als hij overspel pleegt of steelt,

zei ik. De Profeet zei:


– Ja, hij mag erin komen, zelfs als hij steelt of overspel pleegt,

zei hij. Ik antwoordde opnieuw:


– O Boodschapper van Allah, zelfs als hij overspel pleegt of steelt,

zei ik. De Profeet zei:


– Ja, zelfs als Abu Dharr zijn neus in de grond zou wrijven en daardoor vernederd en veracht zou worden, zou hij zeker in de hemel terechtkomen.

zei hij.

Abu Zar (r.a.) vertelde deze hadith als volgt:

„Zelfs als Abu Dharr zijn neus zou breken,“

dat wil zeggen, hoewel hij het niet wilde, heeft de Profeet zo gezegd.“

(Bukhari, Tevhid, 33, Rikak, 16; Muslim, Iman, 40)

De volgende hadith (profeetelijke overlevering) geeft aan dat grote zonden en geloof samen kunnen bestaan:


Ubaidah ibn as-Samit (r.a.) heeft gezegd: De Profeet (vrede en zegeningen zij met hem) zei dit terwijl hij omringd was door een groep mensen:


„Bestaat jullie belofte erin dat jullie in de aanbidding van Allah niets aan Hem zullen verbinden, niet zullen stelen, geen overspel zullen plegen, jullie kinderen niet zullen doden, niemand zullen beschuldigen met een leugen die jullie zelf verzinnen, en niet in verzet zullen komen tegen wat goed is? Wie onder jullie zijn belofte houdt, zal zijn beloning van Allah ontvangen. Wie van jullie een van deze dingen doet en daarvoor in deze wereld gestraft wordt, dan is dat een verzoening voor hem. Wie van jullie een van deze dingen doet en Allah zijn daad bedekt, dan is het aan Allah om te beslissen; Hij kan hem vergeven of hem straffen.“


Hij stelde die voorwaarde, en wij hebben hem daarop gehoorzaamd en hem geëerbiedigd.“


(Bukhari, Iman, 11; Muslim, Hudud, 10.)

Vanaf de tijd van de Profeet (vrede zij met hem) hebben islamitische geleerden in vrijwel elk tijdperk mensen die, ondanks hun geloof, verplichte gebeden niet uitvoeren of zware zonden plegen, als gelovigen beschouwd, zolang ze hun daden niet als rechtvaardig beschouwden. Ze hebben echter wel aangegeven dat deze mensen zondig waren. Dit is ook de mening van de Ahl-i Sunnet.


* * *



Iemand die grote zonden begaat, is geen ongelovige.

Maar alleen God weet wat de uiteindelijke bestemming van een persoon zal zijn. Aangezien het overspel, en dus de zonde, met de dood eindigt, kan niet met zekerheid gezegd worden dat deze persoon ongelovig is gestorven. God kan Zijn dienaren die geen kans tot berouw hebben gehad vergeven, of Hij kan hen straffen voor hun zonden.

Voordat we deze vraag beantwoorden, willen we meteen stellen dat degenen die opscheppen over hun zonden en er geen spijt van hebben, buiten beschouwing blijven. Het onderwerp is namelijk degenen die, ondanks hun geloof, in zulke zonden vallen en er spijt van hebben.

Buiten de Ahl-i Sunnet-traditie liggend

Muta’zile

religieuze en

De buitenstaanders

een deel van

„dat degenen die grote zonden begaan, ongelovig zullen worden of tussen geloof en ongeloof zullen blijven.“

zeggen ze en proberen ze dit als volgt te verklaren:


“Een gelovige die een grote zonde begaat, verliest zijn geloof. Want het is onmogelijk dat iemand die in God gelooft en de hel aanvaardt, een grote zonde begaat. Iemand die zich in de wereld tegen illegale wegen beschermt uit angst voor gevangenschap, en daarbij de eeuwige hel en Gods toorn niet in overweging neemt, begaat grote zonden, wat uiteraard wijst op zijn ongeloof.”

Deze uitspraak, die op het eerste gezicht juist lijkt, is het product van een gebrekkig denken dat de schepping van de mens niet kent. Bediüzzaman Said Nursi Hazretleri geeft het antwoord op deze vraag.

Lemmen

geeft hij in zijn werk als volgt aan:


„…Wanneer de gevoelens de overhand hebben, luistert de mens niet naar de oordelen van de rede. Verlangen en vrees bepalen dan de keuze, en men kiest een klein, onbeduidend, direct genot boven een veel grotere beloning in de toekomst. En men vreest een kleine, directe tegenslag meer dan een grote, toekomstige straf. Want vrees, verlangen en gevoel zien de toekomst niet. Sterker nog, ze ontkennen haar. Zelfs als de ziel meewerkt, zwijgen het hart en de rede, de plaatsen van geloof, en worden overwonnen.“


„Het plegen van grote zonden komt dus niet voort uit ongeloof, maar wellicht uit de overmacht van gevoelens, verlangens en waan, en de ondergang van verstand en hart.“

Ja, zoals Bediüzzaman Hazretleri zei, is het zo dat de menselijke natuur zodanig is dat hij de ongelooflijke smaken van de hemel als iets heel ver weg ziet en daarom die smaken op de tweede plaats zet en zich richt op de zonde die direct voorhanden is. Een man die verschrikkelijk honger heeft en zich naar het dichtstbijzijnde restaurant begeeft, begint, omdat zijn bestelde dubbele döner 10 tot 15 minuten zal duren, meteen met het eten van het droge brood dat hij bij de hand heeft en vult zo de helft van zijn maag ermee; dit komt door deze eigenschap.

Zoals Bediüzzaman ook al zei, is de angst voor een celstrafe die pas over een maand begint, minder groot dan de angst voor een straf die je direct ondergaat. Volgens deze opvatting is de hel dus te ver weg en is Allah sowieso vergevensgezind.

Zo kan een mens, ondanks zijn geloof, door deze overwegingen de neiging tot zonde ontwikkelen en er, met de steun van zijn ego, in verstrikt raken. Het is waar dat het plegen van grote zonden niet voortkomt uit ongeloof. Maar als die zonden niet onmiddellijk door berouw worden vernietigd, kunnen ze de mens tot ongeloof leiden. Laten we hierover opnieuw naar Bediüzzaman luisteren:


“Zonde werkt zich in het hart, verduistert het steeds meer, totdat het het licht van het geloof (de lichts van de geloof) uitblaast. In elke zonde zit een weg naar ongeloof (het ontkennen van Allah). Als die zonde niet snel door verontschuldiging (istighfar) wordt vernietigd, bijt ze als een kleine geestelijke slang in het hart…”


Met vrede en gebed…

Islam in vraag en antwoord

Schreibe einen Kommentar

Laatste Vragen

Vraag Van De Dag