Is de uitspraak „Wie zegt dat Allah niet vergeeft, zal door Allah niet worden vergeven“ een hadith?

Vraagdetails

– Is er een hadith die dit bevestigt?

– Als twee mensen met elkaar praten en de een zegt: „Allah zal zo-en-zo zeker niet vergeven“, is het dan waar dat God dan tegen hen zegt: „Wie spreekt in mijn naam? Ik heb die persoon vergeven, en ik heb jouw daden ongeldig verklaard“?

Antwoord

Beste broeder,

In die zin luidt een hadith als volgt:


„Een man zei: ‚Bij Allah, Allah zal zó-en-zo niet vergeven.‘ Maar Allah, de Allerhoogste, zei:“

‚Wie zweert er dat hij/zij Fulan niet zal vergeven?! Ik heb hem/haar vergeven, en jouw daden zijn ongeldig!‘

zei hij.”


(Muislim, Birr, 137)

Een andere overlevering over dit onderwerp luidt als volgt:


“Onder de kinderen van Israël waren er twee mannen die tegengestelde wegen bewandelden: de ene was een zondaar, de ander was ijverig in de aanbidding. De aanbidder zag de ander een zonde begaan en zei: ‘Laat die zonde varen.’ Op een dag betrapte hij hem opnieuw op een zonde. Hij zei weer: ‘Laat het varen.’ De ander antwoordde: ‘Laat mij met Allah alleen. Ben jij mijn inspecteur?’ De ander zei: ‘Bij Allah, Allah zal jou niet vergeven.’ of ‘Allah zal jou niet in zijn paradijs plaatsen.’”


„Daarop riep God hun geesten tot Zich. Zij werden bijeengebracht in de aanwezigheid van de Heer der Werelden.“


„Allah, de Allerhoogste, zegt over degene die zich inspant in de aanbidding:“

‚Ben jij in staat om datgene wat ik in mijn handen heb, aan te kunnen?‘

zei hij. Tot de zondaar wendend:

‚Ga, en kom met Mijn genade in de hemel.‘

Over de ander zei hij: „Breng die maar naar de vuurplaats.“

Abu Hurairah (r.a.), die deze hadith overleverde, zei:

(De arme kerel) zei een (onbehoorlijke) uitspraak die de toorn van God opwekte; die uitspraak verwoestte zowel zijn wereldse als zijn toekomstige leven.


(Abu Dawud, Edeb, 43)

Zoals u weet;



„Het oordeel is aan God.“


(Enam, 6/57, 62)




„Hij/Zij vergeeft het niet als iemand hem/haar in de weg zit.“


(Nisa, 4/48, 116)




„Hij vergeeft de zonden van wie Hij wil, behalve de zonde van goddeloosheid.“


(An-Nisa, 4/116)

Daarom heeft, behalve de Profeet Mohammed (vrede zij met hem), die met Gods toestemming oordeelt, niemand het recht om in Gods naam over iemand te oordelen, noch de bevoegdheid om iemand naar de hemel of de hel te sturen.

Het is echter anders wanneer men de uitspraken van God, zoals die in de Koran en de hadiths van de Profeet (vrede zij met hem) voorkomen, aan anderen verklaart. Dit is slechts het overbrengen van de geboden van God en Zijn Boodschapper aan anderen, in overeenstemming met de geboden van God en Zijn Boodschapper in deze kwestie.

Daarom leidt het feit dat iemand uit eigen hoofde oordeelt in de naam van God, tot faillissement in dit leven en in het hiernamaals.

Anderzijds geven deze hadiths een treffend voorbeeld van het belang van niet te vertrouwen op de eigen daden. Niemand weet welke uitkomst hem te wachten staat, ondanks de goede daden die hij verricht heeft.

Evenzo is het belangrijk om niet vooroordelen te hebben over mensen die in zonde leven, en te bedenken dat ook zij een gelukkig einde kunnen hebben en tot de gelukkigen kunnen behoren.

Zoals ook in een andere overlevering wordt gezegd:


„Bij de Ene God, die geen andere goden naast Hem kent, zweer ik: sommigen van jullie zullen de daden van degenen die in de hemel zullen zijn verrichten, tot ze op een elleboogspits van de hemel afstaan, maar dan zal het lot ze overmeesteren en zullen ze de daden van degenen die in de hel zullen zijn verrichten en in de hel terechtkomen. En sommigen van jullie zullen de daden van degenen die in de hel zullen zijn verrichten, tot ze op een elleboogspits van de hel afstaan, maar dan zal het lot ze overmeesteren en zullen ze de daden van degenen die in de hemel zullen zijn verrichten en in de hemel terechtkomen.“


(zie Muslim, Qadar 1)

Daarom is het in onze religie essentieel om niet op daden te vertrouwen, om tot het einde van ons leven de hoop op de genade van God niet te verliezen en om tegelijkertijd de toorn van God te vrezen.

De geleerden, absoluut.

„mijn paradijs“

of absoluut

„mijn hel“

hebben ze het zeggen ervan beschouwd als een grote zonde.

Op dezelfde manier luidt het oordeel over een ander. Over wie dan ook.

-Tenzij God het anders aangeeft-

absoluut

„hij/zij is geschikt voor de hemel“, „hij/zij is geschikt voor de hel“

kan men geen definitieve uitspraak doen.

We moeten dus uiterst voorzichtig zijn met wat we zeggen over zaken die alleen God kent, en we moeten zorgvuldig vermijden om iets te zeggen dat de grens overschrijdt. Laten we niet vergeten dat alleen God weet wie de proef van dienstbaarheid in deze wereld zal doorstaan en in welke staat.


In dit opzicht is hij een volmaakte en volwassen gelovige;

– Hij wordt niet arrogant door te kijken naar zijn aanbiddingspraktijken, zijn vroomheid en andere goede daden.

– Omdat hij niet weet hoe het zal aflopen, neemt hij nooit een arrogant houding aan.

– Hij/zij zal anderen nooit verachten of minachten vanwege hun fouten en gebreken.

– Hij zal nooit, zelfs niet indirect, zelfpromotie bedrijven.

– God kent geen grenzen aan Zijn genade, als God het wil.

– behalve degenen die als polytheïst sterven –

Hij vergeeft alle zonden.

– Hij hoopt dat elke zondaar zich zal bekeren en stelt zijn houding hierop af.


– Hij is een aanklager voor zichzelf, maar een advocaat voor anderen…


Met vrede en gebed…

Islam in vraag en antwoord

Laatste Vragen

Vraag Van De Dag