Beste broeder,
Van Ammar ibn Jaasir:
“
Mijn gemeenschap is een gezegende gemeenschap; het is onbekend of het begin of het einde ervan beter is.
„.
(1)
Hier wordt een vergelijking gemaakt tussen het begin en het einde van de Ummah. Zoals in de beginjaren het leven volgens de islam gepaard ging met grote moeilijkheden en martelingen, werden de eerste Sahaba in de polytheïstische samenleving afgewezen, vernederd en veroordeeld. De Profeet werd als gek beschouwd, en zijn volgelingen werden onderworpen aan allerlei ontberingen en martelingen. Ze werden als vreemd beschouwd in de samenleving, beschuldigd van dwaasheid en zelfs uit hun vaderland verdreven. De beloning en het voordeel van al deze ontberingen, pijn en lijden waren even groot.
Dit is het einde van de Ummah.
Dat wil zeggen, de situatie van de gelovigen in de laatste tijd zal lijken op en dichtbij staan aan die van de eersten. De gemeenschap zal corrupt en verdorven zijn, vreemde culturen en afwijkende ideeën zullen overal te zien zijn. Degenen die zich aan de islam houden, die de sunna en de koran dienen, zullen in de maatschappij als vreemd worden beschouwd, vernederd, door iedereen bekritiseerd, beschuldigd van onconformisme en zelfs uit de maatschappij worden gezet. De beloning voor goede daden die onder de materiële en geestelijke druk van de meerderheid en onder moeilijke omstandigheden worden verricht, zal groot zijn; hoe groter de moeilijkheid, hoe groter de beloning.
De moeilijkheden en vervolgingen die moslims in Mekka en Medina in de eerste periode ondergingen, zullen ook de oprechte moslims in de laatste tijden overkomen. Ze zullen vervolging, marteling, etc. ondergaan. Ze zullen de straat niet op kunnen. Alle vervolging en marteling die ze ondergaan, zullen leiden tot zegeningen en spirituele winst. Hun rang zal stijgen. Zij zullen de armen van de laatste tijd zijn. (2) In dit opzicht zullen ze op de Sahaba lijken.
Want de Profeet Mohammed zei in een hadith, tot zijn metgezellen:
“
Jullie leven in een tijdperk waarin wie slechts een tiende van wat hem is geboden, achterwege laat, verloren is; maar er zal een tijd komen waarin wie slechts een tiende van wat hem is geboden, volbrengt, zal behouden worden.
“
zal bevelen.(3)
Een soortgelijke overlevering luidt als volgt:
“
Mijn gemeenschap is als de regen, waarvan men niet zeker weet of het begin of het einde ervan beter is.
“
(4)
De Profeet Mohammed is hier.
„regen“
De keuze van dit woord is betekenisvol. Hij vergelijkt zijn gemeenschap met een zegenrijke regen, die uit de wolken valt als een stortbui, vol nut en voordeel. Het begin van de gemeenschap is het begin van deze zegenrijke regen, en het einde van de gemeenschap is het einde van deze nuttige regen.
Bovendien vergelijkt de Profeet (vrede zij met hem) degenen die in de laatste tijd de regels van de religie zullen toepassen, in hun goede daden, met de metgezellen van de Profeet, in verband met het verschijnen van goddeloosheid, zonden, grote zonden en kwaad.
Bronnen:
1. Kamûzu’l-Ehadis, blz. 83, hadith 1151. (Overgeleverd door Ibn Asakir, via Amr b. Osman); Kandehlevi Muhammed b. Yûsuf, Hayatu’s-Sahabe I-IV, Konya 1983, II, 599; Sübülü’s-Selam IV, 127; es-Savaiku’l-Muhrika, blz. 211.
2. Sunenu Ibn-i Mace, II, 1306, (nr. 3956), 1309 (nr. 3988); 1320 (nr. 4014): de religieuze praktijk zal zo moeilijk worden als het vasthouden van een vlam. Bovendien zullen de profeten degenen zijn die de zwaarste beproevingen zullen ondergaan, zie hetzelfde werk II, 1334 (nr. 4023): De grootte van de beloning is evenredig aan de grootte van de beproeving. Hoe groter de beproeving, hoe groter de beloning. Zelfde werk II, 1334 (nr. 4031, 4032).
3. Ramûzu’l-Ehadis, blz. 136, hadith 1753 (Tabarani filkebir, Ibn-i Adiy, van Abu Hureyre).
4. el-Cami’li Ahkamil-Kuran, IV, 172; voor de verschillende soorten wolken en sehab, zie II, 222 (Hier wordt de situatie van de gelovige en de ongelovige beschreven aan de hand van een metafoor van regen. Zie Soera A’raf, 57-58); Ibn Mâce, Muhammed b. Yezid, Sunenü İbn-i Mâce I-II, Istanbul, ty. II, 1319, nr: 3987; es-Savaiku’l-Muhrika blz. 211, Sübülü’s-Selam IV, 127.
Met vrede en gebed…
Islam in vraag en antwoord