– In de Koran staat dat Ibrahim (vrede zij met hem) de afgoden verbrijzelde en vervolgens zei: „Nee, niet ik. De grote mannen hebben het gedaan. Vraag het aan hen, als ze kunnen spreken!“…
Beste broeder,
Bij het beoordelen van sommige uitspraken van de profeet Ibrahim (vrede zij met hem), die bekend staat als een profeet en vriend van God, moet men een ander perspectief hanteren dan bij gewone mensen.
De intentie speelt een doorslaggevende rol bij het bepalen van de zonde en de verdienste in de daden van een mens.
Onze geleerden verklaren de woorden van Profeet Ibrahim (vrede zij met hem) als volgt:
Hij wilde daarmee zeggen dat hij zich gestoord voelde aan de dingen die jullie doen en aan de uitnodiging die jullie hem hebben gedaan.
bedoelde hij daarmee dat hij vanuit religieus oogpunt zijn broer is.
De situatie in die uitspraak is als volgt: Toen ze vroegen wie dit had gedaan, wilde Ibrahim (vrede zij met hem) hen aan het denken zetten en zei hij alsof het zo was. Het feit dat de intentie zo was, betekent dat de uitspraak geen leugen was.
Met goede bedoelingen worden lelijke dingen mooi; met slechte bedoelingen worden mooie dingen lelijk.
‚Kötü‘ en ‚kötülük‘ betekenen slecht en slechtheid, terwijl ‚hasene‘ mooi en schoonheid betekent.
Als voorbeeld van zaken die van nature slecht zijn, maar door de intentie tot de goede zaken gerekend worden, wordt vaak het volgende voorbeeld gegeven:
Een niet-islamitische legercommandant die informatie vraagt over het Islamitische leger, kan uiteraard een leugen worden verteld om te voorkomen dat de islam schade oploopt, en zo’n leugen is volkomen toegestaan. Een leugen is op zichzelf lelijk en slecht, maar als de intentie goed is, wordt het ook goed. In de huidige wereld, waar leugens wijdverbreid en onverschrokken worden verteld, moeten de woorden van Abraham (vrede zij met hem) uiteraard niet worden verward met onze leugens.
Bijvoorbeeld, moord, dat wil zeggen het doden van een mens, is op zichzelf een slechte daad, een zonde.
Maar wat in het rechte pad en rechtvaardig gedaan wordt, wordt een goede daad en krijgt die naam.
Het eten van het vermogen van een weeskind is een zonde; het is niet alleen verboden om het te eten, maar zelfs om erbij in de buurt te komen. Maar als het doel van die nabijheid is om dat vermogen te beschermen, verandert de situatie en wordt de zonde tot een goede daad.
Een deskundige en bevoegde persoon kan de publicaties tegen de islam volgen. Het is duidelijk dat het lezen van negatieve teksten niet prettig is. Maar als de intentie is om deze verkeerde ideeën te weerleggen, dan verandert deze slechte daad in een goede.
Zonden worden onderverdeeld in twee categorieën: grote en kleine zonden. De belangrijkste zijn: 1
Alle profeten hebben, noch voor, noch na hun profetische missie, ooit zware zonden begaan.
Sommige profeten hebben echter, door fouten, vergetelheid of het verlaten van het betere, zonden begaan die afwijken van wat wij kennen.2 Het eten van de vruchten van de verboden boom door Adam (vrede zij met hem) in de paradijselijke tuin kan als voorbeeld worden gegeven. Adam (vrede zij met hem) heeft door het eten van de verboden vruchten geen zonde begaan in de zin die wij kennen, maar het betere verlaten. Want het eten van de vruchten van de boom was hen niet verboden, zodat het als zonde beschouwd kon worden. Uiteindelijk werden ze vanwege deze fouten verstoten van de zegeningen van het paradijs. Het ontbreken van het concept van zonde en verdienste in het paradijs laat zien dat deze zonde een andere vorm had dan wat wij kennen.
Een van de zegeningen van het paradijs is dat er geen behoefte aan dergelijke dingen bestaat.3 Omdat er geen restanten waren van wat er in het paradijs werd gegeten en gedronken, deden Adam en Eva geen grote of kleine behoefte in het paradijs. Hun schaamstreek werd verborgen door kleding of een licht.4
God had het eten van de vruchten van de verboden boom verboden, omdat het eten ervan zou leiden tot het blootstellen van de schaamstreek en andere ongewenste zaken, zoals kleine en grote behoefte.5
En toen zij van de vrucht van de boom aten, die zij niet mochten eten, werden hun geslachtsdelen onbedekt, en zij schaamden zich, en zij bedekten zich met vijgebladerte.
Men moet niet vergeten dat het lot een rol speelde bij het uit de hemel verdrijven van Adam (vrede zij met hem) nadat hij van de vrucht van de verboden boom had gegeten. Want de wijsheid en het doel van God bij het scheppen van de mens konden alleen worden bereikt door de afdaling van Adam (vrede zij met hem) en Eva van de hemel naar de aarde. Abu’l-Hasan al-Sjazili zegt het volgende over de zonde van Adam (vrede zij met hem):
7
Nadat profeet Jona (vrede zij met hem) met de profetie was belast, begon hij zijn volk tot het geloof te roepen. Ondanks zijn lange periode van prediken, had hij geen effect op het volk. Deze situatie maakte Jona (vrede zij met hem) verdrietig. In de hoop van deze verdriet te ontsnappen, verliet hij zijn volk zonder toestemming van God. Met deze daad had Jona (vrede zij met hem) zich in de positie van een vluchtige slaaf bevonden.
De actie van profeet Jona (vrede zij met hem) mag echter niet worden opgevat als een vlucht voor zijn plicht of als een opstand tegen degene die hem die plicht had opgelegd. Jona (vrede zij met hem) trok zich alleen terug van de mensen die de goddelijke oproep niet gehoorzaamd hadden. Deze actie wordt niet als een fout beschouwd voor mensen die geen profeet zijn. Voor een profeet is het ook geen zonde die straf verdient.
Niettemin raadde God, ondanks de moeilijke omstandigheden, de Profeet (vrede zij met hem) aan om zich niet als de profeet Jona (vrede zij met hem) te gedragen en zei:
9
Nee, de daden van de profeten mogen niet als zonde worden beschouwd. Zonde immers vereist straf, terwijl de profeten vanwege hun daden geen straf zullen ondergaan.
Klik hier voor meer informatie:
1. Barla Lahikası, blz. 179.
2. Muvazzah ilm-i Kelâm, blz. 184; Fıkh-ı Ekber Şerhi, blz. 154; Risale-i Hamidiye, blz. 491.
3. Muslim, Paradijs 15.
4. Tefstr-i Kebir, 14:49; Hak Dini Kur’ân Dili, 3:2140.
5. Hülasatül-Beyan, 2:4748.
Sura Al-A’raf, vers 22.
7. Risale-i Hamidiye, blz. 611.
8. Hülâsatü’l-Beyan, 2: 4748.
9. De Surah Al-Qalam, 68/48.
Met vrede en gebed…
Islam in vraag en antwoord