In de tijd van de gelukkige voorouders (Asr-i Saadet) vroeg een metgezel van de Profeet (vrede zij met hem) om steniging wegens overspel. De Profeet (vrede zij met hem) raadde hem aan om berouw te tonen. Toen hij steeds weer terugkwam, stond hij uiteindelijk toe dat hij gestenigd werd. In een ander incident pleegde een vrouw uit de stam van Khalid ibn al-Walid diefstal. Haar hand moest dus worden afgehakt. Sommigen uit haar stam bemiddelden via Usamah ibn Zayd en stuurden hem naar de Profeet (vrede zij met hem). De Profeet (vrede zij met hem) werd boos op Usamah en zei dat de hand van de vrouw afgehakt moest worden. Hoe moeten we deze twee incidenten begrijpen?
Beste broeder,
Dit onderwerp is verplaatst, inclusief de antwoorden en reacties. Klik hier om te lezen…
Met vrede en gebed…
Islam in vraag en antwoord