Bezoeken overleden familieleden of kennissen ons?

Vraagdetails

– Wanneer mogen we de doden (de graven) bezoeken?

Antwoord

Beste broeder,

Omdat lichamen meestal vergaan en tot stof worden, terwijl zielen eeuwig blijven bestaan.

„het rijk der geesten“

Het hiernamaals, ook wel het leven na de dood genoemd, behoort tot de verborgen zaken. De levende mens en de persoon die naar het hiernamaals is overgegaan, bevinden zich in afzonderlijke werelden. Degenen in het hiernamaals hebben ook een leven, ze voelen genot, pijn, vreugde en blijdschap. Maar degenen die zich nog in de materiële wereld bevinden, kunnen met hun normale zintuigen niet voelen of weten wat de ziel na de dood zal ervaren en waarmee ze te maken zullen krijgen. Dit kunnen we alleen leren van onze Profeet (vrede zij met hem), die de goddelijke waarheden kent.

Uit de hadiths van onze Profeet (vrede zij met hem) begrijpen we dat de zielen van gelovigen elkaar in de berzakh-wereld ontmoeten. Verder worden in overleveringen verhalen verteld over de doden die nieuws ontvangen van de levenden en de mensen zien die naar hun graven gaan. Ze kunnen weten van wie de gebeden en spirituele geschenken komen die voor hen worden gedaan. Omdat de zielen van gelovigen in genade verkeren en hun zielen vrij zijn, kunnen ze vrij ronddrijven. De zielen van ongelovigen en de zielen van gelovigen met veel zonden zijn echter bezig met straf.

Het is mogelijk dat overledenen thuis komen wanneer de Koran voor hen wordt voorgelezen, of op andere momenten. Maar dat is moeilijk te zeggen voor elke overledene.


De ontmoeting van de doden in de Berzah-wereld:

De geesten in de berzakh-wereld zijn in twee groepen verdeeld: degenen die in genade verkeren en degenen die in straf verkeren. Volgens Ibn Qayyim kunnen de geesten die in straf verkeren elkaar niet ontmoeten. Zij zijn als gevangenen. Maar de geesten die niet gevangen zijn, degenen die in genade verkeren, ontmoeten elkaar, bezoeken elkaar en bespreken gebeurtenissen uit de wereld, zowel die van het verleden als die van de toekomst. Elke geest verblijft bij gelijke geesten, gelijk in rang en in verdienste. De geest van de Profeet (vrede zij met hem) verblijft in de hoogste rang (Refiku’l-A’lâ).

In Soera An-Nisa:



„Wie God en de Profeet gehoorzaamt, die behoren tot degenen die God genade heeft geschonken, de profeten, de waarachtige gelovigen, de martelaren en de rechtvaardigen. Wat zijn zij goede gezelschap!“


(1)

is voorgeschreven, deze samenwerking

in dit leven, in het hiernamaals en in het hiernamaals

Hij bevindt zich op drie plaatsen. Op al deze drie plaatsen is de persoon samen met degene van wie hij houdt. (2)

In deze aya wordt verhaald dat de zielen elkaar zullen ontmoeten in de berzakh-wereld. De reden voor de openbaring van deze aya wordt namelijk als volgt beschreven:

Een van de metgezellen was bedroefd en huilde omdat hij dacht dat de rang van de Profeet (vrede zij met hem) na zijn dood veel hoger zou zijn dan die van hen, en dat ze van de Profeet (vrede zij met hem) gescheiden zouden zijn. Toen de Profeet (vrede zij met hem) hem vroeg wat hem zo bedroefde, antwoordde hij:

„O Profeet van Allah, wij kunnen het verlies van jou in deze wereld niet eens verdragen. Na jouw dood zullen wij jou niet meer kunnen zien, omdat jouw rang dan hoger zal zijn dan de onze. Hoe kunnen wij jouw afwezigheid verdragen?“

Zo vertelt hij over zijn probleem. Naar aanleiding van dit voorval werd de bovenstaande aya geopenbaard(3) en werd bekendgemaakt dat degenen die van Allah en de Profeet houden, in de wereld der tussenstaten en in het hiernamaals, net als in deze wereld, bij de Profeet (vrede zij met hem) zullen zijn.

Allah Teâlâ heeft in de Soera Al-Imran geopenbaard dat de martelaren levend zijn en bij hun Heer worden gevoed, en dat degenen die achter hen zijn, geen angst en verdriet hoeven te vrezen, maar dat zij blij zijn met de genade en de gunst van Allah.(4) Deze aya wijst erop dat de geesten in het hiernamaals elkaar ontmoeten en met elkaar praten. Want in de aya wordt…

„ze zullen blij zijn“

het woord,

„ze willen graag goed nieuws horen“

zoals het bedoeld is,

„zij verheugen zich en verheugen elkaar“



wat ook betekent: (5) Aangezien ze elkaar goede tijden hebben gebracht, spreken ze dus met elkaar.

Abu Hurairah over de Profeet (vrede zij met hem):


„De bewoners van de hemel zullen daar zeker zijn“

(in de hemel)

bezoeken ze elkaar.“

heeft hij gezegd.(6)

Het is overgeleverd dat de zielen van de gelovigen in de berzakh-wereld in de hemel zullen zijn. Volgens deze opvatting zouden degenen die in de hemel zijn in de berzakh-wereld, bedoeld kunnen zijn met degenen die in de hemel zijn in deze hadith. Deze interpretatie van de hadith wordt bevestigd door de volgende overlevering van Umm Hani, de dochter van Abu Talib (40/660): Umm Hani vroeg de Profeet (vrede zij met hem) op een dag:

„Zullen we elkaar na de dood nog steeds zien en bezoeken?“

Het antwoord van de Profeet (vrede zij met hem) is als volgt:


„De ziel wordt een vogel die van de vruchten van het paradijs eet. Op de dag des oordeels keert elke ziel terug naar zijn eigen lichaam.“

(7)

Uit dit antwoord blijkt dat de geesten van de gelovigen elkaar in de hemel ontmoeten.

In een overlevering van Ibn Abi’d-Dunya wordt de Profeet (vrede zij met hem) als volgt geciteerd:

„Kennen de doden elkaar?“

Toen hem dat gevraagd werd, antwoordde de Profeet (vrede zij met hem):


„Ja, ik zweer bij Allah, wiens macht over mijn ziel reikt, dat zij elkaar kennen zoals vogels elkaar kennen in de toppen van de bomen.“

(zoals ze ze kennen)

Ze kennen elkaar.

zoals hierboven beschreven.(8) Deze vraag werd gesteld door de moeder van Bišr b. Berâ‘ b. Ma’rûr, een van de Sahaba, en toen zij hoorde dat de doden elkaar zouden ontmoeten en kennen, ging zij onmiddellijk naar iemand die op het punt stond te sterven in Bani Salama en stuurde zij een groet aan haar zoon Bišr via hem.(9) In een andere overlevering van de hadith wordt gezegd dat de geesten in de hemel elkaar zullen ontmoeten en kennen, zoals vogels.

„goede geesten“

worden genoemd.

Toen de vrouw van de Sahabi Büâl b. Rebâh (overleden 20/641) begon te wenen toen hij stervende was, zei Bilal:

„Wat een grote vreugde, wat een grote blijdschap. Ik zal mijn geliefden, Mohammed en zijn gezelschap, weerzien.“

begint hij te zeggen,(10) Hier verkondigt Bilal dat hij in de Barzakh (het tussenstadium tussen het leven en de wederopstanding) de Profeet (vrede zij met hem) en zijn metgezellen zal ontmoeten en dat ze daar net als in het aardse leven samen zullen zijn.(11) Met deze woorden herinnert hij zijn vrouw eraan dat ze niet moet treuren en wenen, maar juist blij moet zijn.

In een hadith die Baihaqi met een goede overleveringsketen van Ibn Abbas over de vragen in het graf overbrengt, wordt gemeld dat de ziel van de gelovige die de vragen in het graf goed beantwoordt, bij de andere gelovigen zal zijn.(12)

Ook van Baihaqi

„De takken van het geloof“

In een overlevering die hij van Ali ibn Abi Talib heeft overgenomen, heeft Ali (r.a.) gezegd:

„Er waren twee gelovige en twee ongelovige vrienden. Een van de gelovigen stierf. Toen hij het goede nieuws van de hemel hoorde, dacht hij aan zijn vriend en zei:

‚O God, mijn vriend zoveel en zoveel raadde me altijd aan om U en Uw Boodschapper te gehoorzamen, gaf me goed advies en weerhield me van het kwade…‘

Hij bidde dat de ander na hem niet zou afwijken van het rechte pad en dat hij ook de zegeningen zou ontvangen die hem waren gegeven. Wanneer de andere vriend sterft, komen hun zielen samen en zeggen tegen elkaar: ‚Wat een mooie broer, wat een mooie vriend en wat een mooie kameraad.‘

„Wanneer een van de twee ongelovige vrienden sterft en met de belofte van straf wordt begroet, herinnert hij zich zijn vriend en zegt dan:

‚O God, mijn vriend beval me altijd om tegen U en Uw Boodschapper te rebelleren, en hij zei dat ik kwaad moest doen en geen goed. O God, leid hem niet na mij, zodat hij de straf ziet die ik heb gezien, en zodat U net zo boos op hem bent als U op mij bent.‘

Dan sterft de ander ook, en wanneer hun zielen samenkomen, zeggen ze tegen elkaar:

‚Noch een slechte broer, noch een slechte vriend.‘

zeggen ze.“(13)

Hieruit blijkt dat de zielen van de goeden en de slechten elkaar in de berzah ontmoeten.

De overlevering van de hadith over het mooi maken van de klederen van de doden, die van Abu Katada en Jabir is overgeleverd, zoals overgeleverd door Suyuti en Bayhaqi:

„Zekerlijk, zij zullen elkaar in hun graven bezoeken.“

De zin komt ook voor in (14).

Beyhaqi

„De takken van het geloof“

Nadat hij de overlevering van Abu Katada (54/673) had geciteerd, verklaarde hij dat deze overlevering overeenkwam met de verzen 3:169-170 van Al-Imran, die de beloning van de martelaren aankondigen. (15)

Dat de Profeet (vrede zij met hem) tijdens de Nacht van de Miraj in de hemel met Adam (vrede zij met hem) samenkwam en aan de rechter- en linkerzijde van Adam (vrede zij met hem) een aantal duistere gestalten zag, en dat hij, toen hij vroeg wie dat waren, te horen kreeg dat het de geesten van degenen waren die naar de hemel en de hel zouden gaan (16), wijst op het feit dat in de berzakh goede en slechte geesten aanwezig zijn.

-Zoals Ali ook al zei-

is een bewijs dat ze samen zullen zijn.

Een bewijs dat de geesten elkaar in de berzakh-wereld ontmoeten en met elkaar praten, is de hadith die vertelt dat de ziel van de gelovige, die na de dood naar de hemel wordt verheven, wordt begroet door degenen die genade verdienen en dat zij zullen vragen naar de wereld en de mensen in de wereld. In een hadith die door Abu Ayyub al-Ansari is overgeleverd, heeft de Profeet (vrede zij met hem) gezegd:


„Wanneer de ziel van de gelovige wordt ingehaald, worden zij ontvangen door degenen die de genade van Allah verdienen.“

(17)

De zielen van de gelovigen verheugen zich meer in de komst van een gelovige dan iemand die een geliefde die ver weg is weer terugziet, en ze begroeten hem zo en vragen: „Hoe gaat het met hem en haar en zo.“

(Dan zeggen de engelen die de ziel van de pas overledene ophalen):

– Laat hem rusten, geef hem de kans om uit te rusten. Want hij was in grote nood. (Aan hem:)

– Als hij zegt: „Hij is vóór mij overleden“;

– „Inna lillahi wa inna ilayhi raji’un“ (wij behoren tot Allah en tot Hem keren wij terug), en hij is naar de Hawa’ya gegaan (de brandende hel), zijn eeuwige verblijfplaats. Wat een vreselijke plaats en wat een vreselijke opvoeder, zeggen zij. (18)

Over deze kwestie wordt ook een overlevering van Abdullah ibn Mubarak overgeleverd: „De bewoners van de graven wachten op het nieuws. Wanneer iemand sterft en daar aankomt, vragen ze: ‚Wat heeft hij gedaan, wat heeft hij gedaan?‘ Als iemand zegt: ‚Hij is gestorven, is hij niet bij jullie gekomen?‘, dan antwoorden ze: ‚Inna lillahi wa inna ilayhi raji’un‘ en voegen eraan toe: ‚Hij is een andere weg gegaan dan wij.‘ (19)“

Ook Sa’id b. el-Müseyyeb (overleden 94/712), een van de Tabi’un, zei:


„Wanneer een man sterft“

(die al overleden is)

het kind zal hem verwelkomen zoals men een afwezige verwelkomt die van een reis terugkeert.

heeft hij gezegd.(20)

Deze hadiths en overleveringen, die aangeven dat de doden elkaar in de berzah (tussenwereld) ontmoeten en nieuws ontvangen over degenen die recentelijk zijn overleden en zich bij hen hebben gevoegd, worden ondersteund door berichten die aangeven dat de daden van kinderen, kleinkinderen en naaste familieleden aan de vader en naaste familieleden in het graf zullen worden gepresenteerd, en dat zij blij zullen zijn met de goede daden van hun familieleden en verdrietig zullen zijn vanwege hun slechte daden.

De overledenen in het graf zijn op de hoogte van de daden van hun achtergebleven familieleden en vrienden, en verheugen zich over hun goede daden en treuren over hun slechte daden. (21) Een authentieke overlevering overbrengt de volgende woorden van Mujahid hierover:

„De goede daden van een kind na de dood van de ouder komen de ouder in het graf ten goede.“

(de rechtvaardige)

wordt ermee gezegend.“

(22)

Er wordt over Sa’id b. Cübeyr (overleden in 95/714) overgeleverd dat hij het volgende zei:


„De doden worden zeker op de hoogte gebracht van wat er bij de levenden gebeurt. Er is niemand wiens dierbare is overleden en die niet te horen krijgt wat er met de achterblijvers gebeurt. Als het goede nieuws is, verheugt hij zich en voelt hij zich opgelucht; als het slecht nieuws is, verdriet hij zich dan.“

(23)

Abu’d-Dardâ, een van de Sahaba (v. 32/652), bad ook als volgt:

„O God, ik vlucht bij U voor een daad die mijn overledenen zou schamen.“

(24)

Abdullah ibn Mubarek overlevert ook een overlevering van Abu Ayyub al-Ansar, een van de metgezellen van de Profeet, waarin hij het volgende zegt:


„De daden van de levenden worden aan de doden getoond. Als ze iets goeds zien, verheugen ze zich en wensen ze elkaar geluk; als ze iets slechts zien, zeggen ze: ‚O God, wend het van hem af!'“

(25)

Zoals blijkt uit de bovenstaande vragen aan de nieuw overleden persoon, kunnen we niet zeggen dat de doden persoonlijk op de hoogte zijn van de levenden – behalve als God dat wil. Daarom begrijpen we hun kennis hier als iets wat ze te weten komen van de nieuwkomers die zich bij hen voegen. Het feit dat ze de nieuwkomers om informatie vragen, wijst erop dat de geesten in de berzakh elkaar ontmoeten en met elkaar praten.

De geesten van de overledenen spreken en ontmoeten elkaar in de tussenwereld. Is het mogelijk dat degenen die nog niet gestorven zijn en op aarde leven, ook met degenen in de tussenwereld kunnen spreken en elkaar ontmoeten? En hebben de doden een bepaalde relatie met de levenden? Laten we nu eens nadenken over dit onderwerp:


Gesprekken tussen de levenden en de doden:

De ontmoetingen tussen de levenden en degenen in de berzah (het tussenstadium tussen leven en dood) kunnen op twee manieren plaatsvinden: tijdens wakker zijn en tijdens het slapen.

Het grootste voorbeeld en het bewijs van de mogelijkheid van een ontmoeting in waaktoestand zijn de hadiths die vertellen dat de Profeet (vrede zij met hem) tijdens de Miraj (hemelvaart) de geesten van sommige profeten ontmoette en die het bezoeken van graven aanmoedigen.

God spreekt in de Koran tot de Profeet Mohammed (vrede zij met hem):



Vraag de profeten die wij vóór jou hebben gezonden: hebben wij naast de Barmhartige nog andere goden aangewezen om aanbeden te worden?


(26)

zoals hij zegt. Sommige exegeten beweren dat de vraag hier alleen maar


De Isra en Mi’raj


Sommigen beweren dat het alleen op de nacht van de Isra en Miraç van toepassing is,(27) terwijl anderen het zo uitleggen dat Allah de Profeet (vrede zij met hem) op elk gewenst moment de mogelijkheid gaf om met eerdere profeten te spreken. Volgens degenen die deze tweede mening aanhangen, moet de absolute formulering (woord) in de aya worden beperkt tot de nacht van de Isra en Miraç.

(registreren)

Dit zou een verkeerde interpretatie zijn. Het is beter om de verzen te begrijpen zoals ze bedoeld zijn en te zeggen dat de Profeet Mohammed (vrede zij met hem) deze mogelijkheid zou krijgen wanneer hij dat wilde.(28)

Dat de Profeet (vrede zij met hem) tijdens zijn leven met eerdere profeten zou spreken, is mogelijk. En voor Allah is dit geen enkele moeite. En inderdaad, dit gebeurde toen Allah het liet gebeuren: de Profeet (vrede zij met hem) ontmoette de geesten van andere profeten in de nacht van de Miraj, terwijl hij wakker was, in de Al-Aqsa moskee in Jeruzalem. Betrouwbare overleveringen wijzen erop dat hij later in de hemelse rijken met sommigen van hen sprak. (29)

In een overlevering van Hadjrat Umar (r.a.) vertelt de Profeet (s.a.w.) dat Mozes (a.s.) tot God bad en vroeg om Adam (a.s.) te ontmoeten, en dat God, nog tijdens het leven en terwijl hij wakker was, Adam (a.s.) aan Mozes (a.s.) liet zien en dat zij met elkaar spraken.(30)

Het is alleen aan degenen die door God begenadigd zijn, toegestaan om tijdens hun leven en terwijl ze wakker zijn, met degenen in de berzakh (het tussenstadium tussen het hiernamaals en de hemel) te spreken, anders dan de profeten. Er worden veel verhalen verteld over de heilige dienaren van God die de Profeet Mohammed (vrede zij met hem) en andere grote persoonlijkheden hebben ontmoet. (31)

Bij een grafbezoek, aan de bezoeker

„bezoeker“

, tot aan het bezoek

„maatregel“

Het feit dat hij „mezûr“ (degene die bezocht wordt) wordt genoemd, wijst erop dat de bezochte persoon de bezoeker tijdens het bezoek hoort en kent. Want als de bezochte persoon de bezoeker niet kent, wordt hij niet „mezûr“ genoemd. Bovendien, toen onze Profeet (vrede zij met hem) de beleefdheidsregels van het bezoeken leerde, leerde hij ons om bij het betreden van de begraafplaats de doden te begroeten, wat ook tot hun relatie met de levenden behoort.(32)

Volgens Ibn Qayyim behoren dromen waarin levenden met degenen in de berzakh (het tussenstadium tussen het hiernamaals en het hiernamaals) spreken tot de goede dromen die deel uitmaken van de profetische boodschap en wijzen op kennis. (33) Erzurumlu Ibrahim Hakkı zei ook:

„Dromen over de doden, waarin men goeds of slechts over hen ziet, betekenen dat men hun toestand precies kent. Dit is om de toestand van de dode te melden of om de levenden wakker te maken…“ (34)

Hiermee wees hij erop dat het dromen over de doden een teken is van betrouwbare dromen.

Via een droom of een wonder

– behalve voor de profeten –

Volgens de theologen kunnen deze gesprekken en waarnemingen alleen als bewijs dienen voor de persoon die ze heeft meegemaakt, niet voor iedereen. We noemen ze hier echter alleen om de mogelijkheid te benadrukken.

Het verschijnen van degenen die in het hiernamaals zijn in de dromen van de levenden, gebeurt als een gunst van God, op verzoek van een van beiden en met een bepaald doel, dat zij bij God verzoeken. Als voorbeeld kunnen we het verlangen van de levenden om de Profeet Mohammed (vrede zij met hem) in droom te zien – een verlangen dat velen van ons hebben en dat veel gelovigen is gegund – of het verlangen om in droom de overleden dierbaren te zien.

Ibn al-Qayyim zegt:

„Dromen waarin men overleden personen ontmoet en met hen informatie uitwisselt, bijvoorbeeld dat er op een bepaalde plek een schat ligt, dat er op een andere plek iets anders is, dat een bepaalde zaak zo en zo zal verlopen, dat men op een bepaald moment bij hen zal komen… en als deze berichten ook daadwerkelijk uitkomen, wijst dit op de werkelijkheid van deze ontmoeting.“ (35)

Volgens een overlevering waren Sa’b ibn Cessâme en Avf ibn Mâlik (overleden 73/692), beiden uit de generatie van de Sahaba, broeders en hadden ze afgesproken elkaar na hun dood te informeren. Na enige tijd stierf Sa’b. Avf zag Sa’b in een droom, alsof hij nog leefde, en vroeg hem hoe het met hem ging in de onderwereld. Sa’b antwoordde dat het voorlopig goed ging en dankte God. Avf zag een zwarte vlek op Sa’bs borst en vroeg hem de oorzaak. Sa’b vertelde dat hij tien dirhem van een Jood had geleend en gaf aan waar het geld hing, gevraagd om het aan de Jood te geven. Hij vertelde ook dat zijn kat was overleden en dat zijn dochter binnenkort zou sterven, wat ook allemaal uitkwam. De volgende ochtend ging Avf naar het huis van zijn vriend en vond het geld precies waar Sa’b had aangegeven. Hij gaf het aan de Jood. Toen de Jood vroeg of zijn overleden vriend geld van hem had geleend, bevestigde hij dit en gaf het bedrag aan. Avf begreep toen dat zijn droom waar was geworden en gaf het geld aan de Jood, volgens de wens van zijn vriend in de droom. (36)



Voetnoten:

1. Nisa, 4/69.

2. Ibn Qayyim, ar-Ruh, blz. 17; Suyuti, Büşra’l-Keîb, blz. 147b; Hasan el-‚Idvi, blz. 74; Rodosîzade, Ahval-i Alem-i Berzah, manuscript, Istanbul Süleymaniye Kütüphanesi, blz. 19a.

3. Ibn al-Qayyim, ibid., p. 17; Ibn Kathir, Tafsir, vol. I, p. 522; Rodosîzâde, ibid. 19 b.

4. Zie Al-u Imran, 3/169-170.

5. Mu’cemu’l-Vasit, deel I, blz. 57; Atay Kardeşler. Groot Arabisch-Turks Woordenboek, deel I, blz. 128; Abnu’l-Kayyim, ibid., blz. 18.

6. A. b. Hanbel, Musnad. deel II, blz. 335.

7-. A b. Hanbel. Müsned. deel VI, blz. 425; A Siracuddin, ibid., blz. 106-107.

8. Suyûtî, B. el-Keib, v. 144 b.

9. A. Siracuddin, blz. 107; Ibn Qayyim, blz. 19.

10. Suyûtî, B. el-Keib, v. 148 b.

11. Abdullah Siracuddin, 107 jaar oud.

12. Zie Suyûtî, Şerhu’s-Sudûr. v. 53 a.

13. Suyûtî, Şerhu’s-Sudûr, blz. 38 b; blz. 173 b.

14. Suyûtî, Büşra’1-Keib, v. 147 b; Suyûtî, Şerhu Süneni’n-Nesâî, c. IV, s. 34; Hasan el-‚Idvî, age, s. 73; Abdullah Siracud

15. Suyûti Ş.Sünen’n-Nesâî, deel W, blz. 34; H. el-‚Idvî, ibid., blz. 73.

Voor de overlevering van de Miraj-hadith, zie Boekhari, Sahih, Salât, 1, deel I, blz. 91-92; Muslim, Sahih, imân, 74, deel I, blz. 148; A. b. Hanbel, Musnad, deel V, blz. 143; Ibn Kathir, al-Bidāyah wa’n-Nihāyah, deel I, blz. 97, Beiroet, 1977.

De 17e hadith, zoals overgeleverd door Abu Hurairah in de Sahih van Ibn Hibban, luidt: „De geesten van de gelovigen worden bij elkaar gebracht en zij verheugen zich zoals degenen die iemand vinden die vermist was.“ Zie Abdullah Siracuddin, ibid., p. 106.

18. Zie Nesâi, Cenâiz, 9, deel IV, blz. 8-9; Suyûti, Ş. Sudur, blz. 37a; B. el-Keîb, blz. 144b; İbnu’l-Kayyim, ag. e., blz. 20; Rodosîzâde, ag. e., blz. 26a; A. Siracuddin, ag. e., blz. 106.

19. Ibn Qayyim, ibid. 19: Birgivî, R. FÎ Ah. Etfâlİ’l-Müslimin, blz. 85; Na deze kwestie te hebben behandeld, voegt Birgivî eraan toe dat degenen die zonder testament sterven, in de berzakh niet kunnen spreken en de vragen van de bewoners van de berzakh niet kunnen beantwoorden. (zie ibid., blz. 85.)

20. Ibn al-Qayyim, ibid., p. 19; Rodosîzâde, ibid., p. 25 a.

21. Rodosîzâde, leeftijd 7 jaar en 7 maanden.

22. Ibnu’l-Kayyim, ibid., p. 12.

23. Hasan el-‚Idvî, ibid., p. 16, Egypte, 1316.

24. Dezelfde werk, ibid.

25. Ibn al-Qayyim, ibid., p. 7; Rodosîzâde, ibid., v, 8 b.

26. Zuhruf, 43/45.

27. Zie Ibn Kesir, Tefsir, deel IV, blz. 129.

28. Zie Abdullah Siracuddin, ibid., blz. 109-110.

29. Zie voor de hadiths hierover: Bukhari, Sahih, Salât, 1, deel I, blz. 91-92; Enbiyâ, 5, deel IV, blz. 106-107; Muslim, Sahih, Iman, 74, deel I, blz. 148; Fazail, 42, deel IV, blz. 1845; Nasa’i, Sunan, Qiyam al-Layl, 15, deel II, blz. 215; Ab. Hanbel, Musnad, deel II, blz. 120, 248; deel V, blz. 59, 143.

30. Abu Dawud, Sunan, Sunna, 17, deel W, blz. 226.

31. Zie Abdullah Siracuddin, ibid., blz. 110-113.

32. Ibnu’l-Kayyim, ibid., blz. 8; Rodosîzâde, ibid., blz. 8b; Vücûdî, Muhammed b. Abdulaziz, Ahvâl-i Alem-i Berzah, blz. 9a, handschrift, Istanbul, Süleymaniye Kütüphanesi, Halef Ef. Böl. Nr. 237.

33. Ibnu’l-Kayyim, ibid., blz. 29; Rodosîzade, ibid., v. 39 b.

34. Erzurumlu İbrahim Hakkı, Mârifetname, deel I, blz. 60.

35. Ongeslacht, leeftijd

36. Rodesizade, leeftijd

(

Bron:

Prof. Dr. Süleyman Toprak, Het leven in het graf, blz. 247-258).


Met vrede en gebed…

Islam in vraag en antwoord

Schreibe einen Kommentar

Laatste Vragen

Vraag Van De Dag